Al sinds mensenheugenis trekken schutters en gildebroeders met wapperende vaandels en tromgeroffel door stad en land. Tot ver in de twintigste eeuw moet dit letterlijk genomen worden. In de 16e en 17e eeuw huurden schutterijen bij gelegenheden zoals processies en officiële bijeenkomsten één of meerdere tamboeren in om het gezelschap ritmisch te begeleiden. Deze praktijk veranderde weinig in de 18e en 19e eeuw, getuige de rekeningen.

Gezien het jaarinkomen van de ongeschoolde landarbeider in die tijd, was dit zelfs een aanzienlijke uitgave. De drumbands die tegenwoordig de huidige verenigingen voorafgaan met hoorn klanken en welluidende melodieën, zijn eigenlijk pas na de Tweede Wereldoorlog populair geworden. Naast het feit dat muziek inherent is aan marcheren en schutters een natuurlijke neiging hebben om op de trom te slaan, zijn er meerdere factoren die hebben bijgedragen aan deze doorbraak. Hoewel er nog weinig wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan, wordt aangenomen dat de opkomst van muziekgezelschappen aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw hier ook een rol in heeft gespeeld. Na de demonstratie van Amerikaanse brassbands tijdens en vooral na de Tweede Wereldoorlog waren veel schutterijen in de jaren ’50 en ’60 definitief overtuigd.

Onder leiding van de tamboer-maître zorgt de drumband ervoor dat de hele schutterij in het gelid loopt. Bovendien is het de taak van de drumband om het publiek aan de zijlijn te laten weten dat er een korps nadert. Tijdens schuttersfeesten treden drumbands op in hun toegewezen divisie, waarbij zowel een concertstuk (staand) als een muziekstuk tijdens het marcheren wordt uitgevoerd. In vroeger tijden werden schutterijen slechts begeleid door een tamboer, terwijl tegenwoordig bijna altijd complete muziekgezelschappen te zien zijn (drumbands, klaroenkorpsen en zelfs pipebands).