Achter het vaandel marcheren de officieren, die als het ware de erfgenamen zijn van de vroegere schutten- of broedermeesters. In tegenstelling tot hun voorouders vervullen ze niet automatisch een functie in het bestuur van de schutterij, maar ze behoren toch tot de ‘meest vooraanstaanden’ van het gezelschap. Hun rang hebben ze waarschijnlijk verkregen als erkenning voor jarenlange toewijding aan de vereniging. Hierdoor hebben ze het privilege om zich te tooien met een elegante pluim op de hoed, epauletten op de schouders, sjerpen om de heup en gouden biezen langs de broek. Aan hun riem dragen ze een sabel.

Binnen het officierskorps vallen onder andere luitenants, majoors, kolonels en generaals. De sergeant-majoor gaat voorop als tambour-maître voor de drumband, terwijl de vaandrig zich in het midden bevindt. Naast de colonne loopt de commandant, die de rang van kapitein heeft.